Haarsteeg

Het ontstaan van het kerkdorp Haarsteeg is bijna even raadselachtig als de betekenis van de naam zelf. Wat dit laatste betreft bestaan er 2 lezingen.
"Haar" betekent "hoge dorre streek", maar als men het Duitse woord "hor", dat "slijk" betekent, als uitgangspunt neemt, dan krijgt men precies de tegengestelde betekenis. Misschien is deze tegenstrijdigheid van nat en droog wel typerend voor de geschiedenis van het dorp, want deze wordt vooral gekenmerkt door ernstige overstromingsrampen.
In 1572 is er voor het eerst sprake van de plaats in het kader van een kerkvisitatie: men vernoemt dan een kapel te Haersteghe, die ressorteert onder de parochie Hedikhuizen. Drie jaar later komt de naam ook voor in een Heusdense schepenacte. Op 2 februari 1610 kampte men met een grote dijkdoorbraak, die tezamen met dit van 14 decemeber 1740 de enorme Haarsteegse Wiel deed ontstaan. Erger was het nog in 1795, toen aan het Vergereind de dijk het gelijktijdig op drie plaatsen begaf, maar men had daarvoor al gevreesd en daarom vielen er geen slachtoffers. Op 22 februari 1799 echter, slechts vier jaar later, deed zich de grootste ramp uit de Haarsteegse historie voor, toen volkomen onverwacht een stuk van de dijkkruin werd weggedrukt door een ontzaglijk grote ijsschots. Het binnenstromende water verraste mens en dier en in een grenzeloze ontreddering, waarvan nog een ooggetuigenverslag bewaard is gebleven, vonden velen de dood.
Rond 1700 kende Haarsteeg zijn eigen schuurkerk op de plaats waar nu de pastorie staat. In 1788 werd door pastoor Jac. Grevers een kerkje annex pastoorswoning gebouwd, maar dit ging ten onder in de overstroming van 1799. In 1800 werd het herbouwd, maar kennelijk niet stevig genoeg, want al een paar maanden later werd het door een storm verwoest. In 1801 werd dit kerkje opnieuw opgebouwd en in 1826 kreeg het een meer "kerks" uiterlijk, toen het werd voorzien van een leien dak. In 1846 werd Haarsteeg een zelfstandige parochie. In 1873 werd de huidige, door pastoor A.Ceelen gebouwde kerk in gebruik genomen en in 1882 werd ze officieel ingewijd door de bisschop.
Haarsteeg is een uitgesproken agrarische plaats. De enige industrieën die er van de grond kwamen waren de mandenmakerij en de klompenmakerij. Bovendien is de scheepvaart voor verschillende Haarsteegse families gedurende lange tijd een kostwinnig geweest. Men had er ook een eigen haven, die tot 1904 in gebruik is geweest, en die in 1917 werd gedempt. In datzelfde jaar leverde mulder Verharen op unieke wijze met behulp van zijn kolenmotor provisorisch electrisch licht aan de inwoners.
Het kerkdorp is nooit een zelfstandige heerlijkheid of gemeente geweest. Het heeft eeuwenlang deel uitgemaakt van de dorpen Vlijmen en Hedikhuizen, terwijl zelfs bepaalde gedeelten bij Herpt en Nieuwkuijk behoorden. Dit was op zichzelf al een hoogst merkwaardige situatie: een dorp dat tot vier verschillende gemeenten behoorde. En al duikt Haarsteeg maar zelden op in de geschiedenisboeken, het is er niet minder belangrijk om. Wat heb je eigenlijk aan al die variaties op oorlogsmisére, die je in de geschiedenisboeken aantreft ? Veel aardiger is het verhaal van de wonderbare visvangst van Bart van Bohhoven en Jan Mommersteeg, die in 1881 in de Haarsteegse Wiel een steur van 125 pond vingen. Het hoogbejaarde beest moet daar al vanaf de overstroming van 1799 gehuisd hebben. Het was beslist geen hengelaarslatijn, want de trotse vissers waren zakelijk genoeg om het beest op een kruiwagen het dorp rond te rijden, waar iedereen tegen betaling het wonder mocht aanschouwen.