De Klepperman van Heusden

Wie kent niet het kinderliedje: Klepperman van elleven? Heusden was een van de plaatsen die vroeger een klepperman in dienst had.

Een klepperman was een nachtwacht, die met klep (ratel) de ronde deed en daarbij riep hoe laat het was. Bovendien fungeerde hij in veel plaatsen ook als brandwacht en dorpsomroeper. Met de klepper maakte hij een luid en indringend geluid bij brand. De klepperman was dus een belangrijk figuur in de stad. De andere plaatsen die vroeger een klepperman in dienst hadden waren: Beek, Ede, Eemnes Gouda, Gramsbergen, Hardenberg, Hellendoorn en Scheveningen. Bekend is dat de klepperman in Heusden rond 1870 de Visbank 's-nachts gebruikte als schuiladresje. In weerwil van het kinderliedje Klepperman van elleven, waarin de klepperman de stoute kinderen opzoekt, was de klepperman dus eigenlijk een beschermer, en dat komt ook tot uiting in een kindergedicht dat Hiëronymus van Alphen (1746 - 1803) heeft geschreven. Hierin geeft hij weer hoe een kind rustig kan slapen terwijl de klepperman de wacht houdt: Klepperman Zou ik voor den klepper vreezen O! die lieve brave man maakt dat ik gerust kan wezen en ook veilig slapen kan. Moeder lief 'k geloof het vast, dat hij op de dieven past. Schoon hij loopt door wind en regen, 't zingen wordt hij nimmer moe: Goede God! Geef hem Uw zegen, Maar mijne oogjes vallen toe. Lieve klepper! hou de wagt! Ik ga slapen: goede nagt!

De Gijzelpoort en de Compagnie van de Witte Veer

Naast het commiezenhuis aan de Vismarkt bevond zich vroeger de Gijzelpoort. Deze poort werd gebruikt als havenpoort, maar tevens als gevang.

Gevangen zaten maar kort in de Gijzelpoort, omdat er nauwelijks gevangen werd gezet. Gevangenisstraf was meestal een onderdeel van de juridische procedure of een dwangmiddel om boetes of schulden daadwerkelijk te betalen. Elke gevangene moest te eten krijgen en verzorgd worden, en dat kostte te veel geld. Er werd dan ook snel recht gesproken door de schepenen van de stad. Bij ernstige delicten volgde al snel de doodstraf. Voor het overige waren het vaak geldboetes, lijfstraffen, brandmerken of verbanning. Naast deze straffen kende men ook de schandstraf. Net buiten de Wijksepoort staat nog de 'kaak' uit 1760. De kaak werd gebruik voor publieke vernedering. Iets, of beter gezegd iemand, werd dan 'aan de kaak gesteld'. Het platteland rond Heusden werd bevolkt door de gewone boeren en arbeiders, maar ook door landlopers, bedelaars en zigeuners. In de stad pleegden zij diefstallen en bedreigingen. Maar van 1725 tot 1727 had Heusden en omgeving wel bijzonder veel last van een bende, genaamd Compagnie van de Witte Veer, waarvan alle leden een witte veer droegen. De Compagnie van de Witte Veer was een stelende, moordende en brandstichtende bende, die onder leiding van een 23-jarige Rotterdammer door het land trok. Overal waar er ingebroken werd, nam de bende kledingstukken mee, hemdrokken, broeken, kousen en dekens. Geld konden ze natuurlijk ook goed gebruiken, maar dat was vaak goed verborgen. De kledingstukken werden in andere steden weer verkocht, of naar een bank van lening gebracht, waar het nooit meer werd opgehaald en de dievenbende er dus met het geld vandoor was gegaan. Ook eten werd verkregen door diefstal. Dat het echt menens was met de Compagnie, blijkt wel uit het feit dat de leden altijd gewapend waren met messen, geweren, pistolen en snaphanen. Brandstichting was een van de ergste misdrijven. Een boerderij brandde doorgaans volledig af en vaak ging er wel meer verloren in de brand. Toen Claas Jansse van de Wijer in 1727 samen met bendeleden een boerderij in brand had gestoken omdat ze bij het bedelen geen boter hadden gekregen, kreeg hij dan ook de galg en hij werd 'met het vuijr geblaeckt tot de doot naer volgt'. Vervolgens werd zijn lijk buiten de stadspoort opgehangen en bleef daar hangen tot het was verteert. Dit moest anderen afschrikken. Bendeleden hielpen elkaar ook geregeld naar de galg, want onderling verraad kwam regelmatig voor. Na ongeveer 1727 is de Compagnie van de Witte Veer uit het land van Heusden verdwenen.

De stadspoorten van Heusden

In de Middeleeuwen had Heusden vier stadspoorten: de Wijkse poort, de Bossche poort, de Oudheusdense poort en de Veerpoort.
Bij de aanleg van de vestingwerken in 1579 is ook de situatie van de poorten veranderd. Door de aanleg van de vestinggordel is Heusden flink vergroot en de poorten waren van geen nut meer. In feite stonden de oude poorten in de weg. De Bossche poort en de Wijkse poort zijn verdwenen tegelijk met de oude stadsmuren. Het muurtje op het eind van de Putterstraat bij de wiel laat zien waar vroeger de weg richting s-Hertogenbosch begon en waar de dus de Bossche poort stond. In plaats van de Bossche poort, werd de Herptse poort gebouwd. De oude Wijksepoort, ten noordwesten van de stad waar nu het Kikkerstraatje is, werd ook verlegd, naar het zuiden, waar de huidige Wijkse poort staat. Eigenlijk is de naam Wijkse poort nooit juist geweest, Aalburgse poort zou beter zijn geweest. De poort leidde in de Middeleeuwen immers naar de voetweg naar Aalburg. Maar Wijk was van meer gewicht en Aalburg was in die tijd nog nauwelijks bewoond. De Veerpoort, vanwaar het veer naar Nederhemert vertrok, is nooit geweken. En ook de Oudheusdense poort staat al eeuwen op zijn vaste plaats. De stadspoorten gingen dicht zodra het donker werd. De burgerwachten lieten je de stad niet meer in, tenzij je echt bekend was in de stad. Kon je de stad niet in, dan moest je de nacht buiten doorbrengen, of slapen in Genderen, Veen, Wijk of Elshout.
Niet altijd werden de poort zo goed bewaakt. In 1787 stond Heusden onder patriottisch bestuur, maar op een dag in september wilden de Oranjegezindte boeren van het platteland de stad binnendringen en overnemen. Zij kregen hulp van Oranjegezindte stadbewoners. Frederik Christiaan Tromer, patriottisch stadssecretaris van Heusden, schreef hierover in zijn persoonlijke dagboek dat: alle bestuurders waren even verward, wanhopig en vreselijk geschrokken en niemand wist wat te doen. De stad kan niet verdedigd worden,” werd er gezegd. “De officier van de hoofdwacht is gevlucht. De sleutels van de Oudheusdense poort zijn zoek. De wachten van de poort vertrekken ook. Niemand durft de wal op, want alle kanonnen zijn wel geladen, maar de kanonniers zijn weggevlucht!” Tromer zag dat de Herpste poort en de Oudheusdense poort beiden open stonden. Iedereen kon gewoon de stad in en uit. Dat betekende dat de hulptroepen met wapen en al waren vertrokken. De vrijwillige soldaten lieten alle wapens vallen en ontvluchten de stad of zochten een schuilplaats in een van de kelders om tegen de eerste aanval beschermd te zijn. De strijd tussen de patriotten en de Oranjegezindten heeft nog jaren aangehouden.

Grevius contra Voetius: Grevius wilde niet dat Voetius naar Heusden kwam

In het begin van de 17e eeuw woedde er een heftige godsdienstoorlog. In Heusden zijn de hoofdrolspelers de twee dominees Johannes Grevius en Gisbertus Voetius.

De remonstranten en de contra-remonstranten liggen danig met elkaar overhoop. De remonstranten zijn losser in de leer, de contra-remonstranten noemt men scherpslijpers. Grote twistpunten zijn de predestinatie, de vrije wil en de erfzonde. Zo komt het dat als dominee Haloinus Gothofredus in 1609 overlijdt, men geen nieuwe dominee kan vinden. Johannes Grevius heeft aangegeven beroepen te willen worden in Heusden, maar hij wordt ervan verdacht remonstrantse sympathieën te hebben en wordt afgewezen. Maar hij komt later terug en na nadrukkelijk ondertekend te hebben zich verre te houden van nieuwigheden wordt hij aangesteld als dominee in Heusden. Aanvankelijk lijkt alles goed te gaan, maar zijn werkelijke sympathieën draagt hij uit achter de hant. Een van de slachtoffers daarvan is de streng contra-remonstrantse Gisbertus Voetius (ofwel Gijsbert Voet), predikant in Vlijmen. In 1615 overlijdt collega-dominee Van Houweningen en komt zijn predikantsplaats vrij. Voetius wil graag naar Heusden, maar Grevius duldt geen contra-remonstrant op zijn preekstoel. Zijn optreden wordt hard en onverzoenlijk. Bovendien verlaat hij vaak zonder kennisgeving zijn gemeente en laat de door-de-weekse preken dan stopzetten. Voetius wordt gevraagd zijn collega te vervangen. Als de kerkenraad Voetius dan wil beroepen, krijgt Grevius een woede-uitbarsting. Steeds vaker gebruikt Grevius zijn preken om fel van leer te trekken tegen de gemeente en met name tegen de contra-remonstranten. Zelfs de Staat - tot aan Van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Prins Maurits - bemoeit zich met de strijd in Heusden. Voetius wordt toch beroepen, op 24 mei 1617. De Catharijnekerk zit stampvol. Als Voetius de dienst wil beginnen, treedt de gouverneur naar voren en gelast Voetius uit naam van de edele Heren Staten van de stoel af te komen en niet te preken. Voetius vraag hem daarvan acte te geven - een schriftelijk bewijs. De gouverneur stapt dan op de drossaard af en roept met luide stem door de kerk: "Heer droassaert hebt ghy consent gegeven dat Voetius soude predicken?". De drossaard noemt echter het beroep van Voetius wettig. De gouverneur verlaat woedend en tierend de kerk. Na het gebed komt er een luitenant binnen, die Voetius op de kansel een brief overhandigt. Voetius gaat echter door met de dienst, die verder zonder onderbrekingen verloopt. De moeilijkheden houden aan. Beiden partijen dragen daar uitgebreid aan bij. Voetius beroep wordt door de Staten onwettig verklaard, maar ter wille van de rust in Heusden, laat men alles op zn beloop. In 1618 wordt Grevius door de kerkenraad afgezet, hij verliest de steun van de classis en wordt uit alle diensten ontzet.

Gisbertus Voetius 1589-1676: Gisbertus Voetius liet zich benoemen tot predikant in Vlijmen

In het vorige artikel is verteld over de strijd tussen de twee Heusdense predikanten Johannes Grevius en Gisbertus Voetius. Daarin kwam vooral een beeld naar voren van Johannes Grevius. Toch is vooral Voetius beroemd geworden.

In de Middeleeuwen was het gebruikelijk om namen van geleerden te 'latiniseren'. Gisbertus Voetius is op 3 maart 1589 dan ook gewoon geboren als Gijsbert Voet. Zijn grootvader Nicolaas Dirksz. Voet, was burgemeester van Oudheusden. Deze grootvader kwam al vroeg voor zijn protestantse overtuiging uit en stierf onder verdachte omstandigheden in de gevangenis van 's-Hertogenbosch. De vader van Gijsbert was Paulus Voet. Hij meldde zich aan bij het leger van prins Maurits en werd gestationeerd in het strategisch zo belangrijke Heusden. Paulus stierf in 1597 bij de belegering van Bredevoort. Gijsbert was toen dus nog jong, maar kennelijk al veelbelovend. Hij kreeg een 'stadsbeursaal' waarmee hij in Leiden theologie kon gaan studeren. Hier onderging hij de invloed van de prominente remonstrant Arminius. Maar Voet studeerde af in Groningen, waar de contra-remonstrant Gomarus doceerde. Hij kende dus beide denkrichtingen, vanuit hun grote voorvechters. In 1611 werd Gisbertus Voetius, zoals hij zich nu liet noemen, als predikant benoemd in Vlijmen en Engelen. Hij liet zich kennen als een echte contra-remonstrant, streng in de leer en met een scherpe pen, die hij regelmatig gebruikte. Voetius had een afkeer van veel vernieuwingen in de filosofie en de natuurwetenschappen, omdat die zouden leiden tot atheisme. Hij verwierp de leer van Copernicus dat de aarde om de zon draait en bestreed René Descartes omdat deze de aristotelische natuurfilosofie verwierp. Hij bestreed Baruch Despinoza en zijn volgelingen om hun afwijkende godsbegrip en Bijbelkritiek. Al voordat Voetius in 1617 beroepen werd in Heusden, kwam hij dus al in aanvaring met remonstranten als Johannes Grevius. In 1629 vertrok Voetius uit Heusden en werd veldprediker tijdens het Beleg van 's-Hertogenbosch. Na de inneming van de stad hielp hij bij de inrichting van de gereformeerde kerk in die stad. In 1634 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de oosterse talen en theologie aan de Illustere School te Utrecht. Toen deze school in 1636 universiteit werd, hield Voetius als rector een oratie, getiteld Scientia cum pietate conjugenda (de verbondenheid van wetenschap en vroomheid). In hetzelfde jaar beriep de Utrechtse kerkenraad hem als predikant. Voetius heeft grote invloed uitgeoefend door zijn vele leerlingen. Op 1 november 1676 overleed Gijsbert Voet te Utrecht. Hij is begraven in de Catharijnekerk in Utrecht, die, ironisch genoeg, in 1853 tot de aartsbisschoppelijke kathedraal van de Nederlandse katholieke kerkprovincie werd verkozen.

Componist Jacob van Eyck

Heusden is niet alleen in deze tijd een stad van kunstenaars. Tijdens de 80-jarige Oorlog werd, rond 1690, in de vesting geboren Jacob van Eyck, wiens naam wij nu nog kennen als componist van carillon- en fluitmuziek.

Zowel van vaders als van moeders zijde (Godenaert van Eyck en Heilwich Bacx) stamt Jacob uit een adellijk Brabants geslacht. Jacob was bijzonder klein - een dwerg - en bovendien blind. Uit zijn jeugd is niets bekend. Mogelijk heeft hij les gehad op het collegium musicum in de vesting. Het carillonspel zal hij hebben geleerd van Van Niethuysen, Van der Meulen of De Poorter. Het fluitspel heeft hij mogelijk leren kennen via de ingekwartierde soldaten, die zon handzaam instrument vaak op zak hadden. Het eerste echt te achterhalen feit is dat Jacob op 27 maart 1619 tijdens een uitgebreide maaltijd met vooraanstaande lieden, het voor elkaar kreeg dat er een nieuwe speeltafel voor het klokkenspel in de toren van het stadhuis kwam. Vervolgens maakte de smid speciaal voor Jonker Jacob van Eyck een nieuwe, bijpassende stoel. Jarenlang is Jacob bezig met het verbeteren van het klokkenspel in de stadhuistoren. Geschutsgieter Aernout Gossa krijgt van Van Eyck opdracht de speelklokken en de slagklok in hun klank en resonantie te verbeteren door metaal weg te kappen uit de kruin van de klok, een klus die hij uitvoerde tot perikel van zijn leven. Van Eyck was dus op de hoogte van de relatie tussen de vorm van een klok en haar klank. Hoe hij in het kleine Heusden deze kennis heeft kunnen ontwikkelen is een volstrekt raadsel. Met zijn uitzonderlijk goede gehoor verwerft Jacob van Eyck grote roem. Zo komt hij in 1624 in Utrecht terecht, voor werk aan het carillon van de Domtoren. Nog datzelfde jaar laten de kapittelheren weten dat ze Van Eyck in Utrecht willen houden. Van Eyck neemt dit aan voor het aanzienlijke bedrag van ƒ 400,- per jaar; hij was zich kennelijk zeer bewust van zijn capaciteiten en de bijbehorende marktwaarde. Voor dit bedrag zou hij dan wèl ook elke zondag fluitspelen in het park onder de toren. Met zijn fluit- en carillonmuziek maakte Jacob van Eyck de Utrechtse Domtoren beroemd in heel Europa. Met koetsen kwam de rijke adel op zondagmiddag vanuit de verre omgeving naar de Dom om Jacob te horen spelen. Jacob van Eyck stierf op 25 maart 1657. Hij werd begraven in Utrecht en urenlang werden voor hem de klokken geluid. Op papier is er niets meer van Van Eycks carillonmuziek bewaard gebleven. Wel van zijn fluitmuziek. Na 350 jaar stond in 2007, het Jacob van Eyck-jaar, de dubbel-cd met Der Fluyten Lust-hof hoog genoteerd in de lijsten van klassieke muziek.

Het wapen van Heusden

Het wapen van Heusden-vesting bestaat uit een rood zes-spakig rad in goud. Al in 1419 en 1583 kwam het wapen voor op oorkonden uit het archief van de graven van Holland.

Het wapen verwijst naar de heilig Catharina, die geradbraakt werd. Hetzelfde rad is terug te zien in het stadswapen van de Duitse stad Mainz. Maar afgezien van dit, bestaat er een mooie legende over het ontstaan van het Heusdens wapen. De eerste Heer van Heusden, ene Robert, overleed in 857. Hij liet een zoon na, Boudewijn. Boudewijn, als tweede Heer van Heusden, ging als jongeman naar Engeland en deed dienst als schildknaap bij koning Elderik. Ook maakte hij zich verdienstelijk bij de koningin en vooral bij haar dochter Sophia. Het duurde niet lang of Sophia en Boudewijn verklaarden elkander hun liefde. Deze voor het hof ongewenste liefde, bleef niet onopgemerkt. Op een nacht, toen de koning en de koningin afwezig waren, namen Boudewijn en Sophia de kans en vluchtten per schip naar Zeeland. Lang hielden zij zich schuil op het slot te Megen en daarna nog enige tijd in het Graafschap te Zutphen. Ze kregen twee zonen: Egmond en Robert. Inmiddels had vader Elderik ijverig nasporingen laten doen naar de verblijfplaats van zijn dochter, maar dat had weinig succes. Boudewijn keerde na de dood van zijn vader terug naar Heusden en liet de burcht herbouwen. Helaas, hij kon er niet lang van genieten, want hij stierf in 870. De Engelse weduwe Sophia bleef met haar twee zonen op het slot wonen. Op zekere dag kwam een Engelse koopman zijn waren aanprijzen op het slot en vond daar Sophia, die hij herkende als de dochter van zijn koning. Sophia smeekte hem haar niet te verraden bij haar vader. Maar de koopman vertrok spoorslags weer naar Engeland om de koning deze wonderbaarlijke vondst te verkondigen. De koning zond dadelijk een edelman, begeleid door de koopman en een klein gevolg naar Heusden. Hij bracht het verzoek van de koning aan Sophia over, om met haar zonen naar Engeland terug te keren. Sophia weigerde echter mee te gaan. Wel stuurde zij haar zonen Egmond en Robert en beiden werden in Engeland vorstelijk door hun grootvader onthaald. De gezanten vertelden dat zij Sophia hadden aangetroffen terwijl zij aan het spinnewiel zat, dat was uitgerust met een rood spinnerad. De Engelse koning sprak nu tot zijn twee kleinzoons: "Omdat uwe moeder aangetroffen werd, spinnend aan een rood rad, daarom zult gij een rood rad in Uw schild voeren op een gouden veld, welk wapen nu door mij aan U en al Uwe nakomelingen wordt geschonken".

Gevelstenen Vertellen verhaal

Nederland telt ruim 2000 geregistreerde gevelstenen. Een aantal daarvan is te vinden in Heusden. Gevelstenen vertellen een verhaal, vaak over de bewoner van het pand.

Rond 1900 zijn veel gevelstenen uit Heusden verkocht en verdwenen uit de stad. Daarvoor in de plaats werden in Heusden replicas gebruikt. Tijdens de restauratie kwam burgemeester Gerard Scholten van Heusden er achter waar die gevelstenen zich bevonden: in villa Heyendaal in Nijmegen, bij de ingang van de Radboud universiteit. Scholten zette zich er voor in de originelen weer terug te krijgen in de vesting, daar waar ze horen. Toen villa Heyendaal werd gerestaureerd wilde men echter ook daar de gevelstenen terug plaatsen. Overeen is gekomen dat de restaurateurs van de villa siliconenafdrukken mochten maken van de gevelstenen in Heusden en zo prachtige replicas kregen. In Heusden beschikt men nu over alle originele gevelstenen. Deze moeten overigens goed onderhouden worden. Regelmatig wordt gekeken of er geen stukjes af zijn en de stenen moeten geregeld bijgeschilderd worden. De Heusdense gevelstenen zijn te onderscheiden in zes groepen. Jaartalstenen ziet men als gevelstenen en als sluitstenen, zoals ondermeer in het Gouverneurshuis (1592), de Hervormde Kerk (1587), de Ridderstraat 23 (1605) en de Open Hof (1604). Stenen met een topografische voorstelling verwijzen naar een plek waar iets is gebeurd of waar iets heeft gestaan. Voorbeelden hiervan zijn de stenen in de Veerpoort, in de Ned-Herv. Kerk: de oude toren van de herv-kerk en de Mallemolen op de Vismarkt. De gevelsteen in de Veerpoort droeg aanvankelijk het jaartal 1991. Later heeft restaurateur Ren van Boxtel die datum veranderd in 1996, het jaar waarop Heusden n werd met de omliggende plaatsen. Dan zijn er nog stenen met spreekwoorden. Zo draagt de enige supermarkt in de vesting, in de Hoogstraat, draagt de naam Boter bij de Visch. Dit is een eigentijdse steen. De betekenis is duidelijk: men gelieve te betalen bij levering. Op de gevelsteen op Putterstraat 74 staat een naakte man in een grote ruif, met daarbij de tekst: Nackt benick geboren noch hebick meer gewonen dan verloren. Naakt ben ik geboren, toch heb ik meer gewonnen dan verloren. Kennelijk heeft hier een marskramer gewoond die arm geboren werd, maar later rijk werd. Komt hier ook de achternaam Naaktgeboren vandaan? In de vesting zijn ook gevelstenen te vinden met dieren. Op de gevel van de Vleeschhouwerij op de Vismarkt 16 is een levensgroot hert te zien. In de Putterstraat staat het puttertje afgebeeld, een klein vogeltje. En een ossenkop is te vinden in de Ridderstraat.

Nog meer gevelstenen in de vesting

De gevelstenen in de vesting kunnen onderscheiden worden in zes groepen. Eerder genoemd zijn de jaartalstenen, de stenen met een topografische afbeelding, stenen met spreekwoorden en stenen met dieren.

Maar opvallend zijn zeker ook de gevelstenen met een Bijbelse of mythologische afbeelding. De gevelsteen aan de Breestraat 25 draagt de naam Intparadys. Hier worden op één afbeelding diverse delen van het Paradijsverhaal verteld: Adam en Eva staan onder de boom der kennis, maar hebben nog niet van de appel gegeten. Zij zijn echter al wel bedekt met een vijgenblad, wat volgens het Bijbelse verhaal pas gebeurde ná het eten van de appel. Op de achtergrond is de broedermoord van Kaïn op Abel te zien. Dit vond volgens het verhaal plaats na de uitzetting uit het paradijs. Een van de bekendste gevelstenen in Heusden is die van Sint Joris en de draak (1600) in het pand aan de Putterstraat 42. Hier huisde vroeger het schuttersgilde van Heusden; het pand wordt dan ook wel de Schuttersdoelen of Schutskamer genoemd. Linksboven in de gevelsteen is het Heusdens wapen te zien, het zesspakig rad. Rechts de Hollandse Leeuw en middenboven is te zien dat dit het onderkomen was van het schuttersgilde. Sint Joris is de patroonheilige van de voetboogschutters. Volgens de legende trof de Romeinse krijgsheer Georgius (Joris) de stad Beiroet aan in rep en roer over een aanwezige draak die iedereen verslond. Na een gevecht op leven en dood versloeg Joris de draak, waarna iedereen zich tot het Christendom bekeerde. De draak is dus het symbool van het kwaad of het heidendom. Ook St. Vincentius is te vinden in de Putterstraat en De Gouden Engel is te zien op Vismarkt 7. Tenslotte zijn er nog de wapenstenen, de familiewapens. Het familiewapen van de familie Beelaerts van Blokland, de vlasbloem, is te vinden op Botermarkt 23. Het wapen van de familie Bijl is te zien in de Oudheusdensestraat 15. En de Gouden Leeuw ontbreekt niet in de Putterstraat 26a. Op de Wijksestraat 38 is een gebeeldhouwde omlijsting te zien van de entree. Dit is een alliantiewapen van de families Wentholte en Engelburg. Gevelstenen en uithangborden dienden vroeger om een huis te markeren. Er waren immers wel straatnamen maar geen huisnummers. Dat dit nog steeds gewaardeerd wordt, blijkt uit de modernere stenen, zoals die aan de Vismarkt: Geef me de Vijf. In dit pand wilden vijf ondernemers een cultureel centrum vestigen. Zij beelden hun eigen beroepen af door middel van een beitel voor de beeldhouwer, een molen voor de kermishouder, een rol perkament voor de makelaar, een fles voor de caféhouder en een schoen voor de eigenaar van de schoenwinkel.

'tLants Sterckte: Heusden was het voorbeeld van onkreukbaarheid

De tekst 'tLants Sterckte', te zien in de Veerpoort, verwijst naar het grote belang dat de Staten hechtten aan het kleine Heusden.

Het hoogtepunt van Heusden als vestingstad ligt tussen 1620 en 1629. In 1629 wordt 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik veroverd en verliest Heusden zijn strategisch belangrijke ligging. Rond 1622 was Michiel van Ophoven, ofwel Michael Ophovius, prior bij de Predikheren in Antwerpen. Hij was erop uitgestuurd om de gouverneur van Heusden met beloften van geld en de orde van het Gulden Vlies over te halen de kant van de vijand te kiezen, dat wil zeggen, de Spaanse kant. Dat was dus pure omkoperij. De gouverneur, Baron van Kessel, weigerde en liet Michael Ophovius in de boeien slaan. Ophovius werd afgevoerd naar Den Haag, waar hij in de Gevangenpoort werd gezet. Dit feit raakte wijd en zijd bekend in Holland. Heusden werd hierdoor het voorbeeld van onkreukbaarheid: Heusden stond gelijk aan vaderlandslievendheid. Matham maakte hiervan een prachtige prent, met een gedicht. Deze afbeelding met tekst is onder andere te zien in het Heusdens Bezoekerscentrum. In 1625 stierf Maurits en volgde zijn halfbroer Frederik Hendrik hem op als stadhouder en kapitein-generaal van de Staatse troepen. De Italiaanse markies Spinola is op dat moment legeraanvoerder van het leger van Philips II van Spanje in de Nederlanden. De stad Breda ligt dan onder beleg en moet zich uiteindelijk aan Spinola overgeven. Noordwest-Brabant is dan weer onder Spaans gezag. Frederik V van Palts, de 'winterkoning', van Bohemen en neef van de stadhouder verbleef op dat moment met zijn vrouw Elizabeth Stuart en haar hofdame Amalia van Solms in Den Haag. De 'winterkoning' was vanwege godsdienstgeschillen verdreven uit de Bohemen. De immer ongehuwde Maurits had Frederik Hendrik onder druk gezet te trouwen, om de dynastie voort te zetten. Zonder huwelijk zou hij geen erfgenaam van Maurits worden. Voor dit huwelijk kwam Amalia van Solms, achternicht van Frederik Hendrik, in beeld en zij trouwden nog in 1625. Er werden negen kinderen geboren, waarvan er overigens vier al stierven voordat zij de volwassen leeftijd bereikten. Ter gelegenheid van het huwelijk tussen Amalia en Frederik Hendrik kreeg Adriaen van de Venne van de winterkoning de opdracht tot het maken van een album met prenten en tekst. Dit album ligt nu nog in het British Museum in Londen. De tekst van het boek is weg. Maar uit reconstructie blijkt als een rode draad door het album te lopen wat op de eerste prent staat: een gezicht op Heusden, met de tekst 'tLants Sterckte. De kracht van Holland'. Overigens is Michael Ophovius op prenten terug te zien als rover. Ondanks dat werd hij na zijn gevangenschap bisschop van 's-Hertogenbosch, tot die stad in 1629 veroverd werd.

Namen van huizen

Omdat er in de zeventiende eeuw wel straatnamen maar geen huisnummers bestonden, was het handig dat de huizen namen hadden. Zo ook in Heusden.

Tegenwoordig koop je kleiding in de Bazeroen, bij Bakkertje Deeg kun je terecht voor brood. Dat is voor iedereen duidelijk. Vroeger was dat ook zo. Toen had je in Heusden namen als De Peperkoek voor de bakker, De Bloemkool voor de groenteboeren aan de Engstraat, t Schoentje voor de Schoenmaker en De Schaaltjes voor een winkeltje waar ze steengoed voor het huishouden verkochten. Ook brouwerij'tjes en café's droegen herkenbare namen.De namen in Heusden zijn te achterhalen door de transport- en verpondingsregisters. In de transportregisters stonden de verkopen van huizen vermeld. In de verpondingsregisters werden de belastingen op huizen bijgehouden. Met een verpondingsregister in de hand, is de route langs de verschillende huizen gemakkelijk te volgen, ook waar straatnamen inmiddels zijn gewijzigd. De naam van een huis kon namelijk niet zomaar veranderd worden. De huizennamen kunnen gecategoriseerd worden. Er zijn huizen die namen dragen van de functie van het pand (Commiezenhuis, Latijnse School, etc.), van dieren, planten, personages, beroepen, Bijbelse namen of gebeurtenissen, plaatsnamen, bijzondere voorwerpen en symbolen.

De naam In de Fortuyn kom je in heel Nederland tegen. In het gelijknamige pand aan de Wittebroodstraat 8 in Heusden woonde vroeger een wijnhandelaar. Hij maakte fortuin. Op gevelstenen met deze naam prijkt altijd Vrouwe Fortuna met een groot zeil, het gaat haar voor de wind, ze heeft de wind in de zeilen. Familienamen ontstonden pas in de Franse tijd, onder druk van Napoleon (1811). Als een pand een naam droeg, nam de familie die naam vaak over. Vandaar dat we nu de naam Fortuyn nog als familienaam kennen. De Wijnbergh aan de Breestraat, was ook van een wijnhandelaar. Het huis De vlaschblom ontleent haar naam aan de vlasbloem uit het familiewapen van de familie Beelaerts van Blokland. Ook plaatsnamen van elders komt men in Heusden tegen: de Ceulsen Dom aan de Stadshaven en wat nu In den Verdwaalde Koogel heet, heette aanvankelijk simpelweg Den Bosch. In De Vijf Ringen was vroeger een brouwerijtje. Nu worden de ringen misschien geassocieerd met de Olympische Spelen, maar de naam van dit pand is ontleend aan een familiewapen. De steen en de bewoners zijn verdwenen, maar de naam bleef hangen. Echte Heusdenaren weten nog steeds over welk pand we het hebben: Sterrestraat 6. Op Botermarkt 19 zat het pand Het Land van Belofte. De eigenaars waren eeuwenlang apotheker. Straatnamen werden ook naar huizen genoemd, zoals de Drietrompetterstraat naar het huis Den Drietrompetter, de Sterrestraat naar De Sterre en de Ridderstraat naar het pand Den IJzerenman.

Het oude stadhuis en de ramp

Het oude stadhuis van Heusden bevond zich nagenoeg op de plaats van het huidige stadhuis. Het werd voltooid in 1588 en was een voorbeeld van gave gotische architectuur. Op het steile dak waren aan weerszijden vijf dakruiters geplaatst. Op de hoeken stonden slanke torentjes. De prachtige toren van 40 meter hoog stak trots boven de stad uit.

In de toren was een uurwerk aangebracht, gemaakt door Jan Dirksz.Koop uit Delft. In 1590 werden een uurslagklok (2957 pond) en enkele kleine klokjes in de toren gehangen. Jacob van Eyck liet het carillon enkele malen verbeteren. In 1635 werd het stadhuis vergroot met een weeskamer, een burgemeesterskamer en een schepenkamer. De secretarie werd overwelfd om de opgeslagen geschriften tegen brand te beschermen. In de Breestraat werd een zijvleugel bijgebouwd en ingericht als militiezaal voor de burgers die in krijgsdienst waren.
Het oude stadhuis werd in 1778 en in 1877 fors gerestaureerd. In de bevrijdingsnacht van 4 op 5 november 1944 hebben de terugtrekkende Duitsers het oude stadhuis opgeblazen. De Duitsers, die wisten dat het stadhuis zat vol met nauwkeurig aangebrachte explosieven, hadden onderduikers en zieken uit de hele stad laten weten dat ze hier veilig waren. Ooggetuigen weten het nog te vertellen: “We hoorden een enorme knal, de grond schudde als bij een aardbeving. Er werd geschoten en er was paniek op straat te horen. Even later zag ik op de Botermarkt de ruïne van het bewust opgeblazen stadhuis. Door de explosieven die de Duitsers hadden aangebracht in de toren, was het gebouw niet uit elkaar gedrukt, maar in elkaar gestort, waardoor er extra veel slachtoffers vielen. Onderin het stadhuis waren een grote schuilkelder en een ziekenzaal ingericht. Er klonk veel gekerm vanuit de puinhopen. Ruim 200 burgers bevonden zich in het gebouw, 134 mensen vonden de dood.” Op de plaats waar tijdens de rampnacht de slachtoffers bedolven werden, is een open plein gecreëerd waarin een steen is gelegd met het opschrift: Wandelaars waar gy staat vielen 5 november 1944 honderd vier en dertig burgers den oorlog ten offer. In het plaveisel van dit plein tekent zich de omtrek van het oude stadhuis af.
De ramp leeft nog steeds onder de bevolking van Heusden. De Johannes Paulusschool heeft het monument geadopteerd en is nog elk jaar bij de herdenking betrokken. In het huidige stadhuis is een maquette te zien van het oude stadhuis. Kleine poppetjes geven aan hoe onderduikers en zieken zich in het stadhuis bevonden. Deze aanblik kan niemand onberoerd laten. Bij het opblazen van het stadhuis is een heel groot deel van het opgeslagen archief van Heusden verloren gegaan.

Stadsrecht van Heusden

Rondom het kasteel van Heusden ontstond rond 1200 een nederzetting, die zich in de loop van de dertiende eeuw ontwikkelde tot de stad Heusden. Maar wanneer Heusden precies stadsrechten verwierf is niet bekend.

De oudste schepenoorkonde die men gevonden heeft, in het archief van de abdij Berne, dateert van 1278. Dit betekent dat Heusden toen al beschikte over een eigen stadsbestuur, met juridische taken en bevoegdheden. Het is zeer waarschijnlijk dat al in de dertiende eeuw specifieke rechtsregels werden opgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van handel en openbare orde. Maar nergens uit de gevonden documenten blijkt dat deze regels door de stadsheer de Heer van Heusden mondeling of schriftelijk bekrachtigd zijn. Toch blijkt ook uit een document van 1290 dat Heusden een eigen rechtsgebied vormde. In dat jaar droeg Jan Heer van Heusden mine port ende mine vrihede vander port van Huesdene op aan de Hollandse graaf Floris V. Jan doelt hier op de stad en op de stadsvrijheid van Heusden, het gebied waarover het Heusdense stadsbestuur zeggenschap had. Floris V beleende Jan van Heusden onmiddellijk weer met deze vrijheden. In 1318 bevestigen Jan van Saffenberg, Heer van Heusden, en zijn vrouw Sofie, dat de schepenen, op het land en op het water, over zaken in hun naam recht mogen spreken zoals dat tot dan toe gebruikelijk was. Dit moet dus gebaseerd zijn op een eerder verkregen recht. Overigens waren ernstige misdrijven als moord, verkrachting, mishandeling, huisvredebreuk en inbraak hiervan uitgesloten, het rechtspreken daarover lag niet bij de schepenen. Dat er over het stadsrecht van Heusden in de dertiende eeuw nauwelijks iets bekend is, komt mogelijk doordat er rond 1300 een hevige strijd woede tussen de graaf van Holland en de hertog van Brabant over wie er de baas was in Heusden. In 1357 kwam Heusden definitief in Hollandse handen. Vanaf dat jaar zijn er beduidend meer juridisch-bestuurlijke teksten bewaard gebleven. Een tekst van 1399, uitgevaardigd door Albrecht van Beieren graaf van Holland, bevat bepalingen over de rechtsgang in de stad en de bevoegdheden van het stadsbestuur.

Veertig jaar restauratie Heusden

Toen de restauratie van Heusden veertig jaar geleden een aanvang nam, was het hoog tijd dat er iets ging gebeuren. Heusden was vanaf de 19e eeuw sterk verpauperd en arm. Voor de oorlog werd er gedacht aan afbreken van de oude huizen. Na de oorlog was de schade in de vesting bijna niet te overzien. Een toekomstvisie was er niet. Pas nadat Koningin Juliana in 1956 het herbouwde stadhuis kwam openen, werd er over de toekomst nagedacht. Stedenbouwkundige Van Mourik kreeg opdracht voor een 'nieuw Heusden', vertelt streekarchivaris Tom van der Aalst. "Alles moest gemoderniseerd worden en op dat kleine stukje Heusden moesten zoveel mogelijk mensen worden gehuisvest. Flats dus. Zo ging dat in die tijd. Maar in 1965 werden de plannen weer van tafel geveegd, de hogere overheid besloot tot restaureren". Burgemeester Scholten ging in zee met Ab Peetoom van Bureau Zuiderhoek. Er werd een nieuwe visie ontwikkeld, gebaseerd op historische feiten. Het ijkpunt werd de Kaart van Blaeu, uit 1649. "Het gemeentebestuur kocht panden aan - krotten -, ging restaureren en verkocht de panden aan particulieren. Particulieren deden hetzelfde. Vooral in de jaren '70 was dat vaak erg lucratief", volgens Van der Aalst. "Maar je moest wel mensen hebben die hun nek durfden uit te steken. Daarbij speelde dat de Heusdenaren vaak hun leven lang in vochtige panden hadden gewoond en nu liever naar de nieuwbouw in Oudheusden vertrokken. Er kwamen dus veel mensen van buitenaf naar de vesting. Toch ging het gemeentebestuur voortvarend aan de slag. Het beleid is steeds geweest dat de samenleving gemleerd gehouden moet worden. Om de samenleving levendig te houden, wordt er gestreefd naar een gezonde balans in koop- en huurwoningen en naar het behouden van de ondernemers in de vesting. Heusden is geen openlucht museum maar een samenleving". Begin jaren'80 was er een economische neergang. De toenmalige burgemeester Ter Laak kon de restauratie alleen door laten gaan met concessies. De invulhuisjes bijvoorbeeld kregen geen ijsselsteentjes meer, maar bakstenen. Ook burgmeester mevrouw Marie Roos Wolterink-Oremus zette de restauratie voort. De financiele problemen bleven en Heusden kwam met art. 12 onder curatele van het Rijk. Maar de hoge huizenprijzen in Heusden op dit moment zijn het bewijs dat het hele restauratieplan gelukt is. De sfeer in Heusden is heel bijzonder. Heusden krijgt veel aandacht en trekt veel toerisme. Gelukkig heeft ook burgemeester Henk Willems een warm hart voor Heusden, al loop je in deze tijd weer tegen nieuwe problemen aan. In 1968 was de enorme toename van auto's niet te voorspellen. "Anders hadden er bijvoorbeeld in de wallen parkeerplaatsen gemaakt kunnen worden", aldus Van der Aalst. "De Vismarkt was dan misschien ook anders aangepakt".

De restaurateur van Heusden

Drieëntwintig jaar geleden, 1985, begon steenhouwer René van Boxtel zijn werkzaamheden als restaurateur in Heusden onder begeleiding van de heer Chris Lith. "Van hem heb ik geleerd dat je bij restauratiewerkzaamheden vooral goed moet kijken en opletten. Je moet je in het gebruikte materiaal verdiepen en onderzoeken wat de bedoeling van iets is geweest."

Met zijn vakmanschap heeft Van Boxtel grote invloed op de sfeer en uitstraling van de vesting. Naast beelden maakt hij onder andere de uithangborden die de vesting zo sieren. "Ik maak een ontwerp naar wat de mensen willen", verklaart de vakman. "De basis kan zijn een logo, een naam of een vorm. Ik heb er nu zo'n zestig gemaakt. Voor de uithangborden in de vesting gelden enkele regels: ze moeten binnen de stoep blijven, de kleuren moeten passen in de sfeer van Heusden en het geheel moet wat bescheiden blijven. De uithangborden hoeven dus niet naar iets ouds te verwijzen, maar sommige doen dat wel". Ook bij het stoepenplan speelt de restaurateur een rol. "Vroeger werden de straten gebruikt als markt. Later gingen de mensen de stoep gebruiken om hun waren te verkopen. Daarbij gingen ze 'hun stuk' afbakenen met stoepstenen en soms met een bankje. Bij het oorlogsmonument zie je ook nog twee zulke stoepstenen staan. In Heusden is 50-60% van de stoepen aan de hand van oude foto's gerestaureerd. Behalve de bestrating zijn ook stoephekjes en kettingen beeldbepalend. De restauratie is nu grotendeels achter de rug, maar bijzondere stoepen zijn nog populair en worden als erg mooi ervaren". De waardering voor de restauratie is groot. Het is kunst voor iedereen. Het hangt aan de gevel of staat op straat. De detaillering maakt Heusden zo leuk: gevelstenen, een tekst op een deur, een ketting, een paal. Van Boxtel: "Wat ik zelf wel jammer vind is dat er nogal wat mensen zijn die een monument kopen, de gevel laten staan, maar van binnen alles gaan verbouwen. Ze weten vaak niet wat historisch van belang is in hun eigen monument. Trappen, kelders, een schouw, de balkenlaag, kozijnen, ornamenten, daar zijn geen regels voor en daardoor gaat er veel verloren. Ik pleit ervoor dat er een inventarisatie komt van het interieur van de rijksmonumenten. Want als je niets doet, is er over honderd jaar van de binnenzijde van die bijzondere panden niets meer over. Het gekke is: dat heeft te maken met geld-hebben. Die schouwen bleven vroeger staan omdat er geen geld was ze te vervangen. Nu er geld te over is wordt er veel gesloopt. Een historische schouw of balklaag vertelt veel over de geschiedenis van het huis, u kunt het huis dateren aan dit soort elementen".

Van Oud- naar nieuw Heusden

De namen Heusden en Oudheusden leiden tegenwoordig nogal eens tot verwarring. De meeste mensen denken dat de middeleeuwse vesting ouder is dan het veel nieuwer ogende Oudheusden. Toch is dat niet zo.

Het begon allemaal in Oudheusden. Al in de twaalfde eeuw stond daar de burcht van Heusden, waarschijnlijk met een paar boerderijen erom heen. Rond 1200 besloot de Heer van Heusden zijn burcht te verplaatsen naar het noorden, naar de andere kant van het Oude Maasje. De reden hiervan was mogelijk dat de "gewone" Maas belangrijker werd ten koste van het Oude Maasje. Door de verlegging van de "gewone" Maas, werd deze immers beter bevaarbaar en dus van groter economisch belang. In de schaduw van het nieuwe kasteel ontstond geleidelijk aan het stadje Heusden. Sindsdien heet het oorspronkelijke Heusden Oudheusden. We weten hier echter heel weinig van, omdat er uit die tijd slechts een paar teksten bewaard zijn gebleven die spreken over Heusden. Wat nu Oudheusden heet, bestond toen waarschijnlijk uit enkele boerderijen. Het was een dorp en is altijd plattelands gebleven. In tegenstelling tot Oudheusden is het huidige Heusden in de dertiende eeuw stedelijk geworden. Heusden was een trekker met economische bedrijvigheid. De gunstige ligging aan de rivier speelde daar een grote rol in. Het Oude Maasje, dat nu in de stadsgracht is verdwenen en waarvan nog slechts buiten de vestingwallen een stroompje is te vinden, was vroeger een belangrijke waterverbinding, tot rond 1270 bij Hedikhuizen een dam gelegd werd. Daardoor nam het belang van het Oude Maasje flink af. Het Oude Maasje was in die tijd grens tussen het bisdom Utrecht en het bisdom Luik, dus in kerkelijk opzicht twee verschillende gebieden. Het stadje Heusden groeide vrij snel, en vormde een eigen parochie en stedelijk rechtsgebied. Zo kreeg het al snel een belangrijker rol dan het oudere Oudheusden. De juridische bevoegdheden van het Heusdense stadbestuur strekten zich ook uit over een aantal omliggende plaatsen in het Land van Heusden. Bijvoorbeeld voor het verkopen van een stukje grond, moest men naar Heusden om de schepenen een oorkonde te laten opstellen. Deze dominantie heeft de stad Heusden vol kunnen houden tot aan het begin van de negentiende eeuw, toen de rechtspraak in de Nederlanden naar Frans voorbeeld werd gereorganiseerd. Oudheusden vormde tot 1935 samen met Elshout een zelfstandige gemeente. Sinds 1935 is het een deel van de toenmalige gemeente Heusden, die in 1997 weer is opgegaan in de huidige gemeente Heusden.

De fortificatie van Heusden

In de tijd van de 80-jarige oorlog volgde de Hollandse stad Heusden heel lang het Spaanse gezag. Daar kwam in 1572 een eind aan. De Heusdenaren voelden zich steeds vaker door de Spaanse overheid in de steek gelaten. Ondertussen roerden de watergeuzen - de rebellen van Zijne Majesteit de Prins van Oranje - zich behoorlijk. Den Brielle was in 1572 veroverd. De geuzen hielden huis in het Land van Heusden en Altena en in hetzelfde jaar ging de abdij van Berne in vlammen op. De stadsmuur liep langs de huidige Demer. Maar de muur, met ongeveer twaalf verdedigingstorens, rondelen en de toegangspoorten tot de Middeleeuwse stad, raakte vervallen. De muur bood geen veiligheid meer, door de ontwikkeling van het geschut, kon er een bres in geschoten worden. De bevolking kwam in verzet en dreigde de Spaanse overheid de stad te verlaten. Ondanks de smeekbrieven aan de Spaanse overheid, gebeurde er niets. En wat doet een bevolking in oorlogstijd, die zich niet veilig voelt bij het wettelijk gezag? Die kijkt de andere kant op. Het strategisch belang voor Holland was evident. Aan de oever van het Oude Maasje en gelegen aan een dode Maas-arm, op de grens van Holland, Brabant en Gelre, dat is de moeite waard om strategisch op in te zetten. Er volgden onderhandelingen tussen Prins Willem van Oranje en drost Nicolaas Blankaert. Daaruit blijkt dat er veel geïnvesteerd zou kunnen worden. In 1578 krijgt Adriaan Antoniusz van Alkmaar, de meest vermaarde vestingbouwer van Holland, de opdracht voor Heusden een vestinggordel te ontwerpen. Een jaar later ging de eerste schop de grond in en begon men met de aanleg van de vestinggordel, naar de toen moderne inzichten en afgekeken van de Italianen. Er kwamen wallen, grachten, bolwerken en ravelijnen. Dat betekende dat de oude stadsmuur verdween, want die stond in de weg. Dit is de enige en laatste keer geweest dat Heusden is uitgebreid qua oppervlakte.

Het kasteel van Heusden

Waar nu de vestingstad Heusden ligt, lag vroeger een groot kasteel, dat ontworpen was als waterburcht. Schijnbaar is men, in de twaalfde eeuw, zomaar midden in het moerassige landschap begonnen met de bouw van een donjon, een zware, versterkte woontoren, van maar liefst veertig meter hoog. De opdrachtgevers waren de Heeren van Heusden. Nabij het kasteel is zich in de dertiende eeuw het stadje Heusden gaan ontwikkelen. Na het uitsterven van de Heeren liet de Hertog van Brabant het kasteel verder bouwen. Na 1365 was Heusden Hollands, en namen de Graven van Holland het over. Heusden was van groot strategisch belang en als grensvesting werd het kasteel goed onderhouden. Het was zeer weerbaar, met torens en grachten en uiteindelijke muren van maar liefst zeven meter dik. De laatste uitbereiding had plaats in de tweede helft van de vijftiende eeuw. In het kasteel woonden diverse 'kasteleinen', kasteelheren die daar namens de landsheer zaten. Vaak had de kastelein ook de taak van drost en moest dan de orde bewaken, vergelijkbaar met de huidige officier van justitie of een politieofficier. Rond 1500 werd het stadje opnieuw door oorlogen geteisterd, onder andere door de beruchte Maarten van Rossum, die de Geldersen aanhing. De verdedigende functie van het kasteel was toen van groot belang. In de tijd dat de watergeuzen hier rondspookten (rond 1572) bewoonden de Spanjaarden het kasteel. Zij brachten de kerkschat uit de Woudrichemse Martinuskerk op het Heusdense kasteel in veiligheid, dus beschermd tegen de watergeuzen. Niemand weet evenwel wat er later met deze schat is gebeurd. In 1572 was het kasteel toch al behoorlijk verwaarloosd. De grachten waren volledig verland. In plaats van met bootjes kon men er voortaan met paard en wagen naar toe. Door de aanleg van de vestingwerken, in 1579, kwam het kasteel binnen de wallen te liggen, in de stad dus. Hierdoor en door de verwaarlozing verloor de kasteel zijn verdedigende functie. Binnen de vesting kreeg het kasteel een nieuwe functie, namelijk als 'lands magazijn van munitie voor het Staatse leger'. Lang heeft dit niet geduurd. Op 24 juli 1680 lag er 60.000 pond buskruit in het kasteel opgeslagen, plus een grote voorraad handgranaten en stinkpotten. Juist die dag brak er een vreselijk zomers onweer los. Om 20.30 uur sloeg de bliksem in en vloog het hele kasteel in één klap de lucht in. De brokstukken van de zeven meter dikke muren lagen over geheel Heusden verspreid, van achter de RK Kerk, tot op het dak van de Waalse kerk in de Zustersteeg, dat er flink door werd beschadigd. Wat men toen nog niet kon weten, is dat met deze klap het verval van Heusden begon.

Het Gouverneurshuis uit 1572

Het prachtige Gouverneurshuis, gebouwd in 1572, zou aanvankelijk hervormde pastorie zijn geweest. Het pand ligt weliswaar dicht bij de Nederland-Hervormde Kerk, maar toch bestaat er over deze aanvankelijke functie gerede twijfel.

Zeker is wel dat dit pand in de zeventiende eeuw woning was van de gouverneur van Heusden. De gouverneur was de militaire commandant van de vesting. Logischerwijs moest hij gehuisvest zijn in een pand van aanzien, waar hij ook hoogstaand bezoek kon ontvangen. Heusden heeft gouverneurs met klinkende namen gehad. Johan Bax (Bacx) was een oom van componist Jacob van Eyck. Hij werd in 1578 door de Staten van Holland benoemd tot gouverneur van Heusden. Kort daarop volgde zijn aanstelling tot kastelein-drossaard. Willem van Nassau Siegen (1626-1638) had directe verwantschap met Willem van Oranje. Johan Theodoor, Baron van Freisheim werd in 1688 benoemd tot Commandeur, maar werd in de 'sprokkelmaand in den jaare 1709' bevorderd tot Gouverneur van Heusden en Woudrichem. Hij liet in die tijd in de hervormde kerk een praalgraf bouwen. Maar Freisheim kreeg promotie en werd benoemd tot gouverneur van 's-Hertogenbosch. Na zijn dood in 1733 werd hij teruggebracht naar Heusden, begraven in de kerk, maar niet in zijn praalgraf. De vader van Johan Theodoor van Freisheim, Gottfried, was generaal van keizer Ferdinand II en werd in 1640 in de adelstand verheven. Johan Theodoor zelf was page van prins Willem III en generaal van de garde te voet. Wie de architect van het gouverneurshuis is geweest kan niet gezegd worden. De vakmensen die de constructie van het huis bouwden waren timmerlieden. Metselaars zetten er een gevel omheen. Het pand heeft de kenmerken van empire-stijl. In de loop der tijd is er wel het een en ander gewijzigd. Bijzondere kenmerken die bewaard zijn gebleven, zijn tegeltjes van rond 1500, de kleine open haardjes en het sluitstuk van een van de houten balken. Op dit moment is het Gouverneurshuis nog een van de grote panden die flink opgeknapt moeten worden, er is sprake van behoorlijk achterstallig onderhoud. In de periode van de restauratie was het Gouverneurshuis eigendom een zekere Merkx, wijnhandelaar. Hij heeft het pand verkocht aan de gemeente Heusden. Het was toentertijd de bedoeling dat het Gouverneurshuis ambtswoning van de burgemeester van Heusden zou worden. Maar dat is er nooit van gekomen. Toen het gekocht werd door de gemeente was Gerard Scholten burgemeester van Heusden. Zijn opvolger, burgemeester Han ter Laak, had andere ideeën. Het Streekmuseum Land van Heusden en Altena kwam in het Gouverneurshuis; tegenwoordig heeft het de functie van oudheidkamer. Maar het Gouverneurshuis wordt ook gebruikt als stijlvolle trouwlocatie en is, samen met de prachtige tuin, buitengewoon geschikt voor officiële ontvangsten.